Waterbodemverontreiniging en haalbaarheid ecologische
doelstellingen voor oppervlaktewater
(H2O 13-01-2006)
DIANA SLIJKERMAN, TNO BOUW EN ONDERGROND
HENNO VAN DOKKUM, TNO BOUW EN ONDERGROND, THANS PROVINCIE
ZUID-HOLLAND
RUUD KAMPF, HOOGHEEMRAADSCHAP HOLLANDS NOORDERKWARTIER
JOS BRILS, TNO BOUW EN ONDERGROND
Op veel plaatsen is
nog (historische) waterbodemverontreiniging aanwezig Hoewel
diverse saneringsoperaties lopen, ontbreken de middelen om
op korte termijn alle verontreinigde locaties aan te pakken
die gesaneerd moeten worden. Veel waterbeheerders vragen
zich namelijk af of in alle gevallen van ernstige
waterbodemverontreiniging, deze vervuiling de ontwikkeling
belemmert van het ecologisch streefbeeld. Bij
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier speelt deze vraag
al een aantal jaren. Het hoogheemraadschap en TNO hebben
onderzoek verricht naar de relatie tussen (ernstige)
waterbodemverontreiniging en het aquatisch ecosysteem. De
resultaten geven aan dat, althans in de onderzochte
gevallen, helder en plantenrijk water haalbaar is ondanks
ernstige waterbodemverontreiniging, wel traden bepaalde
effecten op de macrofauna gemeenschap op. Meer specifiek
omschreven ecologische doelstellingen, zoals de goede
ecologische toestand' volgens de Kaderrichtlijn Water,
zouden daardoor wel eens niet haalbaar kunnen zijn. Meer
onderzoek naar de relatie tussen waterbodemverontreiniging
en deze ecologische toestand is daarom noodzakelijk. Deze
noodzaak wordt ook onderschreven door het Europese Sediment
Netwerk SedNet.
In het beheersgebied van Hoogheemraadschap Hollands
Noorderkwartier is op veel plaatsen sprake van matige tot
ernstige waterbodemverontreiniging. Bijna een kwart van de
waterbodems valt in verontreinigingklasse 3 of 4. Het is
niet mogelijk om op korte termijn alle verontreinigde
locaties te saneren. De vraag is of dat in alle gevallen ook
wel nodig is. In hoeverre is de waterbodemverontreiniging
immers daadwerkelijk remmend voor de ontwikkeling van het
aquatisch ecosysteem tot 'helder en plantenrijk water'; het
ecologische streefbeeld volgens WHP-2 van de Provincie
Noord-Holland? 1). Kan in het oppervlaktewater dit
ecologische streefbeeld gehaald worden, ondanks de
waterbodemverontreiniging?
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft de
afgelopen jaren geprobeerd deze vraag te beantwoorden, om
een basis te hebben voor het prioriteren van saneringen. In
een vooronderzoek 2) zijn zes locaties chemisch en met
bioassays beoordeeld. Bepaalde, chemisch gesproken, ernstig
verontreinigde locaties blijken geen toxisch effec te hebben
in bioassays (zie tabel I). Andersom wordt soms wel een
effect geconstateerd in bioassays terwijl het sediment
chemisch gesproken onder klasse 2 valt. Deze discrepantie
komt enerzijds door de beperkte biobeschikbaarheid van
verontreinigingen, anderzijds door het feit dat slechts een
beperkt aantal stoffen chemisch geanalyseerd wordt. Daarom
worden steeds nadrukkelijker vraagtekens gezet bij de
relatie tussen de verontreinigingsklasse-indeling en de
effecten op het ecosysteem 3). Voor Hollands Noorderkwartier
is - in afwachting van de nadere en specifieke uitwerking
van de ecologische doelen (toestand) volgens de
Kaderrichtlijn Water 4) - het hierboven reeds genoemd WHP-2
streefbeeld, 'helder, plantenrijk water', leidend. Daarom
heeft het hoogheemraadschap samen met TNO een verkennend
onderzoek uitgevoerd, om de vraag te beantwoorden of helder,
plantenrijk water mogelijk is terwijl de waterbodem ernstig
verontreinigd is.
Tabel
1 Chemische en ecotoxicologische beoordeling van
6 locaties met verontreinigde waterbodem.
|
Polder
Grootslag |
Ilperveld
|
Berger-ringvaart |
Doggers-
vaart |
Grote Sloot |
N. Hollands-kanaal |
Bodemtype |
slib |
Veen |
zand |
zand |
slib |
zand |
Chemie: |
|
|
|
|
|
|
-
Verontreinigingsklasse |
3 |
4 |
3 |
3 |
4 |
2 |
-
Belangrijkste verontreiniging |
PAK |
metaal
|
PAK, DDT |
PAK |
PAK |
metaal,
PAK |
Bioassays, kort durend: |
|
|
|
|
|
|
-
Bacterie (Microtox) |
+/- |
- |
- |
- |
- |
- |
-
Raderdiertje (Rotoxkit) |
- |
- |
- |
+ |
- |
- |
-
Kreeftachtige (Thamnotoxkit) |
- |
+ |
+/- |
+ |
+/- |
+ |
Gevaar aannemelijk gemaakt? |
|
|
|
|
|
|
- Chemie |
ja |
Ja |
ja |
ja |
ja |
nee |
- Bioassays |
nee |
Ja |
nee |
ja |
nee |
ja |
Om de vraag te beantwoorden zijn ronde experimentele vijvers
(mesocosms) van 4,5 kubieke meter (diameter 2 meter,
waterdiepte 1,5 meter) gebruikt. In deze vijvers zijn
waterbodems aangebracht met een verschillend
verontreinigingniveau: klasse 0 (schoon), klasse 2 en klasse
4 (ernstig verontreinigd). Elke waterbodem werd in tweevoud
getest. Vervolgens zijn alle vijvers gevuld met relatief
schoon oppervlaktewater uit het Markermeer. Hiermee is ook
natuurlijk fyto- en zoöplankton geïntroduceerd. Om de
levensgemeenschap te completeren is in elke vijver bovendien
eenzelfde hoeveelheid (qua soorten en dichtheid) macrofauna
(onder andere waterslakken), kreeftachtigen en waterplanten
(waterpest) uitgezet. Na een fase van twee maanden waarin de
levensgemeenschap kon acclimatiseren, is in twee op elkaar
volgende groeiseizoenen (maart t/m juni 2003 en 2004) de
ontwikkeling in de vijvers gevolgd 5) 6).
Algemene ontwikkeling
In alle experimentele vijvers is vanaf het begin van de
metingen (maart 2003) sprake van helder water. Er zijn
weinig (planktonische) algen aanwezig; in het eerste
groeiseizoen (2003) neemt het gehalte chlorofyl-a (maat voor
algenbiomassa) af van ongeveer 10
mg/I
in maart tot minder dan 3
mg/I
in juli. Alleen in de vijvers met klasse 2-sediment is
sprake van een beperkte voorjaarsbloei: tot ongeveer 15
mg/I
in april Ook in 2004 blijft het water helder, met een lage
algenbiomassa (minder dan 10mg/I
chlorofyl-a). De geïntroduceerde waterpest ontwikkelt zich
dan ook goed en
vormt eind juni een dichte vegetatie. In de winter van
2003-2004 zijn de waterplanten afgeknipt, maar het volgende
voorjaar geeft hetzelfde beeld. Aan het eind van de
meetperiode (juli 2004) zijn er geen significante
verschillen in de hoeveelheid waterplanten tussen de drie
verschillende waterbodems. Het water in de vijvers is matig
voedselrijk en stikstof en fosfor voldoen aan de MTR-niveaus
(maximum toelaatbare risico). De vijvers zijn stikstof
gelimiteerd en vanaf maart/april is silicaat uitgeput.
Effecten van verontreiniging
Het meest opvallende verschil tussen de ecosystemen is dat
in beide vijvers met klasse 4-sediment de waterslakken zijn
verdwenen. Aan het eind van de meetperiode van 2003 kwam de
poelslak niet meer op de wanden van de vijvers voor en was
de populatie blaashorenslakken gedecimeerd. In het voorjaar
van 2004 zijn deze slakkensoorten opnieuw in de vijvers met
klasse 4-sediment geïntroduceerd, maar ook deze waren na
verloop van tijd verdwenen. De oorzaak hiervan is niet
aantoonbaar, maar een toxisch effect van metalen kan zeker
niet worden uitgesloten, omdat bekend is dat slakken
gevoelig zijn voor de zware metalen die in de verontreinigde
waterbodem aanwezig zijn 7) 8). De macrofauna samenstelling
is met zogeheten 'litter traps' bemonsterd.
Hier valt op dat vaak een positief verband bestaat tussen de
verontreinigingsgraad van het sediment en het aantal
waterpissebedden in de 'litter traps' . Dit geldt voor de
laatste (van drie) bemonstering in 2003 en voor de laatste
drie (van vier) bemonsteringen van 2004. Significante
verschillen in de fyto- en zoöplankton samenstelling zijn
niet waargenomen. Wel is de fytoplanktonbiomassa (uitgedrukt
als het gehalte chlorofyl-a) in het water boven de klasse
4-waterbodem steeds lager dan boven de andere twee
waterbodems.
Effecten van waterbodemtype
De vijvers met de klasse 0- en klasse 4-verontreiniging
hebben een zeer vergelijkbaar gehalte organische stof en
lutum, waardoor het makkelijker aanneembaar is dat eventuele
verschillen in ontwikkeling relateerbaar zijn aan het
verschil in de mate van verontreiniging. De klasse
2-waterbodem bevat echter twee maal zoveel organische stof
en lutum als de klasse 0- en 4-waterbodems (zie tabel 2).
Dit heeft zijn weerslag op de ontwikkeling in de klasse
2-vijvers: het is voedselrijker (totaal-P, Kjeldahl-N) en
bevat meer ionen (EGV).
Tabel
2 Typering van de gebruikte
waterbodems
Code |
Herkomst |
Organisch stof |
Lutum |
Verontreiniging die
de klasse bepaalt |
Klasse 0 |
Purmerend, kanaal |
15 % |
11 % |
- |
Klasse 2 |
Broek in Waterland,
kanaal |
30 % |
21 % |
Cu, Ni, PAK |
Klasse 4 |
Edam-Volendam,
kanaal |
12 % |
10 % |
Pb, Zn,
Cu, PAK |
Dit is naar alle waarschijnlijkheid de reden dat in 2003 in
de vijvers met klasse 2 wel een (kortstondige) algenbloei
optreed en bij de klasse 0 en 4 verontreiniging niet. Ook in
het tweede jaar (2004) is de algendichtheid het hoogst in de
vijvers met klasse 2-verontreiniging. Dit heeft echter
gedurende de looptijd van het onderzoek niet tot
significante verschillen in de macrofauna samenstelling
geleid.
Conclusies en discussie
De belangrijkste conclusie van dit verkennende experiment is
dat waterbodemverontreiniging niet noodzakelijkerwijs een
beperking is voor het bereiken van helder, plantenrijk
water. Deze toestand werd in alle vijvers - ongeacht de
verontreinigingsgraad bereikt. Dat deze toestand niet in
het veld gevonden wordt, ligt waarschijnlijk aan de
specifieke experimentele condities. In de vijvers is de
windwerking sterk verminderd en er is geen vis
geïntroduceerd, waardoor opwoeling van bodemmateriaal
nauwelijks plaatsvindt en het water helder wordt. Dit
vermoeden kan worden bevestigd met waarnemingen in het veld.
In het Ilperveld leidde het plaatsen van schotten en
daardoor het verminderen van opwoeling ook tot helder water
met waterplanten boven een klasse 4-waterbodem 9).
De tweede conclusie is dat de doelstelling 'helder,
plantenrijk water', die voor dit onderzoek was geformuleerd
op basis van het WHP-2 van de Provincie Noord-Holland,
waarschijnlijk haalbaar is boven een verontreinigde
waterbodem, maar dat het halen van een specifiekere, meer
uitgewerkt geformuleerde doelstelling, zoals een 'goede of
potentieel goede ecologische toestand' volgens de
Kaderrichtlijn Water mogelijk lastiger is. In dit experiment
lijkt het namelijk aannemelijk dat de
waterbodemverontreiniging wel effect heeft op de structuur
van de levensgemeenschap (ontbreken van slakken). Dit
is een van de parameters waaraan de ecologische status
volgens de KRW moet worden afgemeten 10).
De derde conclusie is dat het niet eenvoudig is om de
daadwerkelijke ecologische effecten van
waterbodemverontreiniging in de veldsituatie te voorspellen.
Het voorspellen van de ecotoxicologische effecten in de
waterkolom op zich is al moeilijk, omdat rekening gehouden
moet worden met factoren als de beschikbaarheid van
verontreinigingen, de uitwisseling tussen poriewater en de
waterkolom en de vertaling van effecten op soorten naar
effecten op de levensgemeenschap. Dit verkennende experiment
maakt wederom duidelijk dat naast de verontreiniging ook
andere factoren bepalend zijn voor de ecologische
ontwikkeling, zoals in dit geval (het ontbreken van) op
woeling door wind en vis en het organische stofgehalte van
de waterbodem.
Aanbeveling
Voor het bereiken van de ecologische doelen van de KRW is
het essentieel om inzicht te krijgen in het relatieve belang
van verontreiniging en andere factoren, om zo, waar nodig,
effectieve maatregelen te kunnen nemen. Hier is nog te
weinig fundamentele kennis over beschikbaar. Dit is een van
de hoofdconclusies van het Europese sedimentnetwerk SedNet
10).
De in dit onderzoek gebruikte experimentele vijvers lenen
zich goed om deze ontbrekende kennis te kunnen aanvullen.
Het enorme voordeel van deze vijvers is namelijk dat daarmee
gecontroleerd en meer veldrealistisch onderzoek uitgevoerd
kan worden dan via laboratoriumonderzoek. Naast de
verontreinigingsgraad kunnen ook andere factoren die van
invloed zijn op de ecologische ontwikkeling, zoals
windwerking, effecten van bodemwoelende vis, stroming en
oevervorm onderzocht worden. Pas wanneer voldoende kennis
beschikbaar is, kan de vraag wat de meest kosteneffectieve
maatregelen zijn om de ecologische doelstellingen te
bereiken, beantwoord worden.
LITERATUUR
1)
Provinciaal waterhuishoudingsplan, Stilstaan
bij Stromen, 1998.
2)
Witteveen+Bos (2000). Waterbodemverontreiniging en de
haalbaarheid van ecologische streefbeelden, fase 1: brede
oriëntatie op de problematiek.
link
3)
Kamerling G., G. Cornelissen en N. de Rooy (2005).
Normen voor waterbodems en baggerspecie zijn onjuist. H2O nr.
19, pag. 41-43
4)
Directive 2000/60/EC of the European Parliament and
the Council of 23 October 2000 establishing a framework for
community action in the field of water policy (Water
Framework Directive). Official Journal of the EC, L327.
5)
Slijkerman D., E. Foekema, H. van Dokkum en R. Kampf
(2003). Verkennend experiment voor het STW-voorstel 'warerbodemverontreiniging
en de haalbaarheid van ecologische streefbeelden'. TNO.
Rapport R2003/380.
link
6)
Slijkerman D., R. Kampf, E. Foekema en H. van Dokkum
(2005). Waterbodemverontreiniging en de haalbaarheid van
ecologische streefbeelden. Experimenten 2004 en conclusies.
TNO. Rapport R2005/I90.
link
7)
Morley N., M. Crane en J. Lewis (2003). Cadmium
toxicity and snail-digenean interacrions in a population of
Lymnaea spp. J. Helmintho nr. 1, pag. 49-55.
8)
Pyatt A., F. Pyatt en V. Pentreath [zooz). Lead
toxicity, locomotion and feedin in the freshwater mail,
Lymnaea stanalis (L.) Invert Neurosci. nr. 3, pag. 135-40.
9)
Dokkum H. van, D. van der Veen en R. Kampf (2000).
Monitoring proefsloten Ilperveld. Resultaten 1999 en
conclusies. TNO. Rapport R2000/122.
10)
Salomons W. en J. Brils (eds) (20004). Contaminated
sediments in European river basins. SedNet booklet as final
report for the
EC FP5 thematic network project SedNet.
www.sednet.org/
|